wij waren wezen zwemmen
in het oude Zuiderbad
wij gingen weer naar buiten
zitten rusten in de zon,
aan de waterkant
naast elkaar op een bank
aan de overkant
rood geroezemoes
ik, met een gordijn om mijn fantasie
mijn eigen baantjes zwemmend:
‘ik zou het daar net zo inrichten
als in mijn kamer’
jij, langs mij heen zwemmend
je eigen plan trekkend
‘kijk daar gaat er een naar binnen!
hoe lang zou zoiets duren!’
en zij, zouden ze iets zeggen
tegen elkaar, als onze blik
door een gordijnspleet tussen
hen in op het kussen valt?
(Uit Gekraakt klooster)